Wieldoppenhandel

Mijn broers en ik zijn echte carrièremakers. Huib, mijn oudste broer, was op dertienjarige leeftijd al president-directeur, en wel van de Nederlandse Wieldoppen Maatschappij NV, met in 1960 een omzet van maar liefst f 19,50. Harry, ook zo’n fanatiekeling: nauwelijks elf had hij het directeurschap op zijn naam staan van het Hollands Verkoopstation van Wielversieringsmaterialen, kantoorhoudend in het houthok achter de geitestal. Zelf was ik er ook vroeg bij: tien jaar, een ventje van verwaarloosbaar postuur, maar toch al mooi directeur van het Koninklijk Wieldoppen Instituut Nederland. Mijn reclameleus luidde: ‘Met KWIN-wieldoppen is uw auto niet meer te stoppen‘ .

Aanvankelijk had Arie ook een bedrijf, Wielaccessoires Holland NV, maar nadat hij in 1961 zijn gehele jaarinkomen van f 8,50 in een gigantische hoeveelheid spekjes, zoethout en dubbelzoute drop had geïnvesteerd en een braakselrijke misselijkheid bij elkaar had gesnoept, verbood mijn vader hem nog langer in het wieldoppenwezen actief te zijn. Huib, belust op een handelsmonopolie, kocht onmiddellijk de boedel van Wielaccessoires Holland NV op, trok een deel van het kippenhok bij zijn bedrijfsruimte in het fietsenschuurtje en veranderde de naam van zijn onderneming in Europese Wieldoppen Maatschappij NV, omdat hij nu de grootste van ons drieën was en het vaderland voor zijn activiteiten te klein was geworden.

De grondlegger van onze wieldoppenconcerns was Andries Brom, een vriend van mijn vader. In zijn functie van kantonnier was Brom belast met het onderhoud van de verkeersweg waaraan wij woonden. Op een dag kwam hij het erf op met een wieldop van een Mercedes, die hij tijdens maaiwerkzaamheden in een bermsloot had aangetroffen. Een week later bracht hij weer een wieldop aan en de dag daarop zelfs twee doppen. Zo ging dat wekenlang door, alles onder het motto: “Op een boerderij met kinderen is zulk spul altijd welkom.” Het fietsenschuurtje kon het blik al snel niet meer herbergen. Toen kwam oom Lodewijk met zijn Opel voorrijden. Hij miste een wieldop en vroeg of we toevallig een Opel-dop in onze verzameling hadden. Zo’n dop was inderdaad aanwezig. Het ding werd op het wiel gedrukt en oom Lodewijk liet bij mijn moeder vier kwartjes achter “voor de spaarpotten van de jongens”. Huib, Arie, Harry en ik roken dadelijk het grote geld. Met toestemming van mijn vader verdeelden we de collectie wieldoppen, legden beslag op vier bedrijfsruimtes in de erfopstallen en stichtten elk een wieldoppenhandel.

Vanaf de eerste dag timmerden we fors aan de weg. Dagelijks zochten we de bermen en sloten langs de verkeersweg af en overal waar we kwamen vertelden we dat we wieldoppen te koop hadden. Onze zaken liepen weldra als een trein. Als de oogst groot was en we de ene dop na de andere uit berm of sloot plukten, zei Harry steevast: “’t Lijkt wel of ze die dingen er met snot aan plakken.” En wanneer klanten de deur platliepen kon hij wijs opmerken: “Als je ’t goed bekijkt komen die mensen hun eigen doppen kopen. Dan ben je wel goed stom als je ’t mij vraagt.”
In de regel bedongen we twee kwartjes voor een dop, maar het kwam voor dat een van ons plotseling onder die prijs dook. Vooral Huib kon de handel flink verzieken. Dan stond je een klant te helpen en had je net je tarief bekendgemaakt, en dan kwam hij je bedrijf binnenlopen en zei tegen je cliënt dat hij géén oplichter was en dezelfde dop voor veertig cent leverde. Die klant kon je meteen afschrijven. Uiteraard liet je dat niet over je kant gaan en haalde je nadien verhaal. Harry placht daarin het verst te gaan; die heeft een keer de hele Europese Wieldoppen Maatschappij met een moker kort en klein geslagen, geen dop bleef gespaard. Met zulke acties moest je overigens voorzichtig zijn; als mijn vader er lucht van kreeg was je verkocht, die gooide je concern zo voor een tijd dicht, daar zat hij helemaal niet mee. Arie heeft dat het vaakst aan den lijve ondervonden, door eigen toedoen meestal, want voor het drijven van een zaak was hij totaal ongeschikt. Zoeken naar wieldoppen bij voorbeeld vond hij veel te vermoeiend, hij zon voortdurend op middelen ze zonder inspanning te krijgen. Een familiebezoek van ome Harry bracht hem op een idee. Hij sloopte stiekem de wieldoppen van diens Simca en hing ze te koop in zijn onderneming. Ome Harry zag bij zijn vertrek de blote wielen, begreep direct hoe de vork in de steel zat en liep onze concerns af. Bij Arie had hij beet. Mijn vader werd erbij gehaald en beiden lachten hartelijk om het geval, die Arie toch, stak een ondernemer in, zo jong als ie was, en namen de wieldoppen mee. Bij die pijnloze afloop had Arie zich neer moeten leggen, maar nee, hoor, de stommeling brulde: “Hé, jullie tweeën, afrekenen bij de kassa, alsjeblieft!” Geld kreeg hij niet, wèl klappen, en zijn nering ging voor veertien dagen op slot. Het snoepschandaal, korte tijd later, betekende het definitieve einde van zijn concern; wanbeleid werd door mijn vader niet geduld.

Een conflict met buurman Brouwer heeft Hàrry eens in schipbreukachtige aanvaring met mijn vader gebracht. In een sloot vlak bij ons huis stuitte hij op een dop van een Wartburg, een automerk waarachter walgelijke vehicles schuilgingen, pruttelbakken eersteklas, het was treurig met je gesteld als je je dáárin moest verplaatsen. Dat deden er dan ook maar zeer weinigen. Buurman Brouwer was de enige in verre omstreken die in een Wartburg reed; de dop kon dus heel goed van hem zijn. Al de volgende dag bleek de juistheid van deze gedachtengang: de buurman stapte het erf op en vroeg of we een dop van een Wartburg hadden gevonden. Dat hadden we. Hij wilde de dop zonder betalen meenemen. Daarvoor moest hij net bij Harry wezen: twee kwartjes, en zo niet, geen wieldop. Want handel was handel, van de wind kon niemand leven en een wieldoppenconcern rendeerde niet vanzelf. De buurman weigerde zijn portemonnee te trekken en riep mijn vader erbij. Nu was mijn vader een beste boer maar geen concernmanager: Harry mocht geen geld voor de dop vragen. Harry kreeg een soort waas voor zijn ogen en ontstak in knallende woede: de handel “op z’n kont gooien”, dàt deed mijn vader, aan mensen als hij ging het bedrijfsleven in Nederland nog eens kapot. Mijn vader was, alleen al tegenover de buurman, gedwongen hard op te treden. Het pak slaag dat Harry kreeg bracht alle wieldoppen in zijn concern aan het rinkelen en het Hollands Verkoopstation van Wielversieringsmaterialen moest geruime tijd – eerst was er zelfs sprake van voorgoed, maar dat viel achteraf mee – de poorten sluiten. Gelukkig voor Harry vond hij een week later opnieuw een Wartburg-wieldop, dezelfde; Brouwer had handen die in linksheid niet waren te overtreffen. Harry toonde zich nu van zijn beste zijde en bezorgde buurman Brouwer de wieldop onmiddellijk gratis terug, dat wil zeggen: hij bewerkte het ding met een moker en wierp de aldus verkregen blikken prop over de grensheg. Na deze handelingen sprak hij de woorden die in onze familiekring anecdotisch zijn geworden: “Wraak nemen is net roken: ’t is niet goed voor je, maar ’t smaakt wel.”

Jaren later hieven Harry en ik onze concerns op; de klad zat in de wieldoppenhandel en bovendien hadden we geen belangstelling meer voor de doppen. Huib daarentegen bleef ervan bezeten, hij was trouwens helemaal maf van auto’s, zijn slaapkamer leek wel een garage, alleen een smeerput ontbrak. Hij nam onze handelswaar gretig over, zette alle doppen dik in het vet en borg ze op in grote dozen. “Voor later,” zei hij. Arie, Harry en ik verklaarden hem voor gek en zeiden: “Mik toch weg die troep, man.” Huib keek ons meewarig aan, maar zei niets.

Tegenwoordig drijft Huib een autohandel in het zuiden van het land. De doppen van vroeger verkoopt hij nu aan bezitters van oude automobielen, voor prijzen waarvan je als eenvoudige burger die al heel blij is met een tientje achteroverslaat. Een slimme vogel, die oud-president-directeur van de Europese Wieldoppen Maatschappij NV, de enige van ons vieren, ik geef het eerlijk toe, die uit zijn doppen heeft gekeken en ècht carrière heeft gemaakt.